In hoofdstuk I en III van de Flora- en Faunawet staan vier algemene verbodsbepalingen die tijdens het vangen en hanteren van vleermuizen relevant zijn. Deze bepalingen zijn verwerkt in de ethische richtlijnen die zijn opgenomen in het vangsysteem.

• Artikel 2. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

• Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

• Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

• Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.